Een van de eerste ideeën voor mijn roman Een honger ontstond terwijl ik keek naar de tv-actie voor de slachtoffers van de aardbeving op Haïti, in januari 2010. Vol cynische scepsis had ik de televisie aangezet, en ik herinner me dat de uitzending opende met een duet tussen Jörgen Raymann en Guus Meeuwis, die allebei zulke verschrikkelijk serieuze koppen trokken dat ik meteen al zat te schateren.
Tot ik het nummer herkende dat ze zongen. “Geef mij nu je angst” van André Hazes.
Binnen een minuut liepen de tranen me over de wangen.
Wat me de volgende dag verbaasde was dat zo’n actie nog effect kon hebben, zelfs na tientallen van zulke tv-evenementen, die allemaal volgens een gelijksoortig format verliepen, en zelfs nadat inmiddels gebleken was dat de opbrengst van zulke hulpacties nogal eens op de verkeerde plek terechtkwam, en zelfs nadat de Nederlandse politiek inmiddels weinig warme gevoelens meer koesterde voor de portefeuille Ontwikkelingssamenwerking.
Want ook toen al spookte Geert Wilders rond in Den Haag.
En ook toen al noemde hij ontwikkelingslanden een “bodemloze put” waar geen cent meer naartoe mocht (zoals hij later Griekenland een bodemloze put zou noemen, en weer later Oekraïne, en inmiddels is het vooral zijn eigen partij die zich ontwikkeld heeft tot bodemloze put waar bakken vol gemeenschapsgeld in verdwijnen zonder dat we er iets voor terugkrijgen, maar goed, daar had ik nu even niet over).
Warm gevoel van gezamenlijkheid
Een van mijn eerste televisieherinneringen was aan Live Aid, de benefietactie die op 13 juli 1985 de vorm kreeg van grootschalige concerten in Londen en Philadelphia, met nog een hele reeks kleinere satellietconcerten wereldwijd, alles naar aanleiding van de toen woedende hongersnood in Ethiopië.
In het halfjaar daaraan voorafgaand hadden zich al twee eerdere filantropische initiatieven aangediend, in de vorm van de single “Do They Know It’s Christmas?” door Band Aid en “We Are the World” van USA for Africa.
Ik ben van december 1978 dus ik was net zes toen “Do They Know It’s Christmas?” in december 1984 de hitlijsten bestormde. Wat ik me, op de ochtend na de Haïti-actie, uit 1984 en 1985 herinnerde was dat warme gevoel van gezamenlijkheid: de hele wereld kwam in actie voor dat arme Ethiopië.
De behoefte om te helpen was oprecht, cynisme kreeg nog even geen kans.
En daar wilde ik iets mee doen. In een roman, waarvan ik nog niet precies wist welk verhaal ik erin zou vertellen, maar wél dat dit de achtergrond zou zijn: Ethiopië, 1984-85.
In de roman die Een honger werd zegt het personage Aurélie Lindeboom op zeker moment, over initiatieven als “We Are the World”:
“Oké, het was misschien heel naïef, en ja, sommigen van die sterren zullen uit eigenbelang hebben gehandeld, kijk mij eens aan de goede kant van de geschiedenis staan, maar toch: ze deden het maar mooi. Waar zie je dat nu nog, zoveel ironieloze solidariteit?”
Helemaal mee eens. Maar er is ook de andere kant, die haar tegenspeler Alexander Laszlo memoreert:
“Het lijkt heel wat, als je terugkijkt. Maar weet je, er was destijds een of andere awarduitreiking. De Grammy’s of de Emmy’s of de weet ik wat. En na afloop gingen al die artiesten dus samen de studio in om de hele nacht door te werken aan ‘We Are the World’. Iedereen die ertoe deed in de popmuziek was erbij. Alleen Prince niet. Die had toen een enorm succes met ‘Purple Rain’, maar toen de pers erachter kwam dat hij die avond gewoon ergens een feestje aan het vieren was in een nachtclub, werd hij verguisd. Terwijl de derde wereld lag te verhongeren en terwijl al zijn collega’s belangeloos bezig waren Afrika te redden in die opnamestudio, was meneer aan het feesten.”
Die beklemmende druk om aan de goede kant van de geschiedenis te staan was er dus óók.
Ze spreken geen Swahili in Ethiopië
Aan die dingen moest ik denken toen ik The Greatest Night in Pop zag, op Netflix, een documentair verslag van de nacht waarin “We Are the World” werd opgenomen, in een studio in Los Angeles, in januari 1985.
The Greatest Night in Pop: een titel die druipt van Amerikaanse megalomanie, akkoord, maar het moet me ook wel het nachtje zijn geweest, met figuren als Michael Jackson, Lionel Richie, Diana Ross, Bruce Springsteen, Paul Simon, Tina Turner, Bob Dylan, Ray Charles, Cyndi Lauper, Stevie Wonder en als dirigent: producer Quincy Jones.
Twee aspecten van deze film maakten het meest indruk.
De achterliggende boodschap van het project. Michael Jackson is er helaas niet meer om terug te blikken, maar Lionel Richie is bepaald overtuigend in hoe hij vertelt over de noodzaak die hij en zijn collega-artiesten voelden om dit lied te maken en het zo goed mogelijk te maken.
Stel je dat vandaag de dag eens voor: een zanger of actrice die zich druk maakt om, pakweg, het klimaat — we weten het, die kan hoofdzakelijk op hoon rekenen, als niet op regelrechte haat.
Hoe haalt zo iemand het in zijn of haar hoofd om iets goeds te doen voor de mensheid?
Natuurlijk, ook bij supergroep USA for Africa zal ijdelheid een rol gespeeld hebben, en toegegeven: het ging allemaal gepaard met een sneue mate van onwetendheid.
Zoals Bob Geldof met “Do They Know It’s Christmas?” de plank nogal fundamenteel missloeg, omdat Ethiopië een van de oudste christelijke culturen ter wereld is en ze daar dus beter dan Geldof zelf wisten wat Kerstmis was, zo zien we in The Greatest Night in Pop Stevie Wonder een dringende oproep doen aan zijn collega’s om een stukje van “We Are the World” in het Swahili te zingen.
Hier wordt een tijdje mee geëxperimenteerd totdat Geldof, die was uitgenodigd om bij de opnames aanwezig te zijn, en die net een bezoek aan Ethiopië had gebracht, na enige aarzeling uitlegt dat ze in Ethiopië geen Swahili maar Amhaars spreken. (En zelfs dat is niet helemaal correct, want in het gebied waar de hongersnood het hevigst huishield, Tigray, spreken ze Tigrinya.)
Pijnlijk?
Ja, en ook weer niet. Want tegenover deze specifieke kennis staat de universele aanblik van mensen die hongerlijden, en de universele reactie die dat oproept: de behoefte om te helpen.
Daar kun je van alles van vinden. Dat het denigrerend is tegenover degene die je wilt helpen. Dat het een achterhaalde koloniale reflex is. Maar met dat soort theorie werden destijds geen magen gevuld in Ethiopië.
Ja, ook destijds was honger — zoals nu in Gaza — een politieke keuze.
En het was misschien naïef te denken dat een paar popmuzikanten een marxistisch regime omver konden werpen. Dat konden ze ook niet. Maar de schijnwerper stond, mede dankzij die artiesten, vanaf halverwege de jaren tachtig wel op dat regime gericht en het duurde niet lang meer voordat het wel degelijk viel.
Huiveringwekkende schoonheid
Los van die maatschappelijke overwegingen is The Greatest Night in Pop vooral ook te beschouwen als een kunstenaarsfilm. Hier zien we de beroemdste artiesten van Amerika samen in één ruimte, het is laat, ze komen net van de American Music Awards en er is natuurlijk drank en vast ook de nodige coke geconsumeerd, ze beginnen een beetje te stinken met z’n tientallen in die bloedhete studio en het is ongelofelijk dat ze tot in de ochtend solopartijen hebben staan opnemen.
Van een huiveringwekkende schoonheid is het moment dat iedereen nog bij de award-show is, behalve Michael Jackson, die alvast met opnemen begonnen is. Daar staat ie, in zijn eentje, en dan hoor je hem het refrein zingen: een stem uit een ander universum. Betoverend.
We zien ook onzekere mensen.
Je zal maar Huey Lewis zijn, van het gelikte jaren 80-rockbandje Huey Lewis and the News. Je kunt best aardig zingen, maar daar sta je ineens, naast Michael Jackson. En jij moet ná hem.
Lewis kijkt er in de documentaire op aandoenlijke wijze op terug (“It was just one line, but my legs were literally shaking”).
Kenny Loggins die zijn regel moet zingen ná de verpletterende scheurstem van Springsteen: “What would you do?” zegt hij nu, bijna veertig jaar later.
Cyndi Lauper: “I was watching all of these people singing, I was just trying to remember to breathe.”
Zelfs Bob Dylan, die het van veel moet hebben maar niet van zijn zangkwaliteiten, is duidelijk niet op zijn gemak in dit gezelschap van topvocalisten. Maar tegen de ochtend, met hulp van Stevie Wonder die hem op z’n Dylans voorzingt hoe hij als Dylan moet zingen, komt hij dan toch los.
We zien de norse man zelfs lachen van opluchting.
Lionel Richie, terugblikkend, haalt Quincy Jones aan: “When it’s time for your part to sing, you’re going to give 200 percent because the class it looking at you.”
De klas kijkt naar je: dat is stevige groepsdruk, maar het heeft er wel toe geleid dat elke solist die nacht boven zichzelf uit probeerde te stijgen en dat “We Are the World” alleen al vanwege al die verschillende, hoogst karakteristieke stemmen een feest is om naar te luisteren.
Een feest met een bedoeling, en ik geef eerlijk toe dat ik het bij dat hoogst kitscherige nummer nog altijd niet droog weet te houden.
Graag gelezen? Je kunt me steunen bij het maken van Lachen in de Duisternis door een donatie te doen of door over te schakelen op een ‘premium’ abonnement voor €5,- per maand.
Mijn dank is groot!
Tot volgende keer,
Jamal Ouariachi